Trombosescreening
Afname informatie
omvat de testen: Lupus anticoagulans, LAC, Anti-cardiolipine (IgG) en Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
binnen een uur centrifugeren
Algemene informatie
zie:
Lupus
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
zie:
Lupus
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Slingeland Ziekenhuis
Certificering:
ISO15189_RvA_Testen_M050
Sanquin
Certificering:
ISO15189_RvA_Testen_M005
zie:
Lupus
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Trombosescreening
Het antifosfolipiden syndroom (APS) is een autoimmuunziekte, die wordt gekenmerkt door de persisterende aanwezigheid van antifosfolipide antilichamen (lupus anticoagulans en/of anticardiolipine antistoffen en/of β2-glycoproteine I antistoffen) in het plasma van een patiënt met veneuze en/of arteriële trombose of recidiverende zwangerschapscomplicaties.
Bij patiënten met een trombose is er sprake van een vasculaire APS en bij patiënten met zwangerschapscomplicaties van een obstetrische APS. Het APS kan zowel voorkomen zonder onderliggend lijden (primaire APS), als secundair bij een andere auto-immuun ziekte, zoals SLE en RA (secundaire APS).
Er is geen indicatie voor routinematig testen op antifosfolipide antilichamen bij een eerste trombotische event.
Bij risico patiënten (leeftijd <50 jaar, spontane arteriële of veneuze trombose, trombose op een ongebruikelijke plaats, recidiverende tromboses of trombotische-/zwangerschapscomplicaties met en zonder onderliggende systemische auto-immuun ziekte) en een verdenking op APS is er een indicatie voor testen op antifosfolipide antistoffen. In het SKB vallen deze testen onder “Trombosescreening”.
Classificatie criteria voor het antifosfolipiden syndroom
De diagnose APS kan gesteld worden indien er tenminste 1 klinisch en 1 laboratorium criterium is vastgesteld.
De klinische criteria bestaan uit:
Vasculaire trombose
Eén of meer klinische episodes van arteriële, veneuze trombose in een orgaan of weefsel
en
trombose objectief bevestigd door beeldvorming, zoals echografie, of histologisch onderzoek, uitgezonderd een oppervlakkige tromboflebitis
en
bij eventueel histologisch onderzoek trombose aanwezig zonder tekenen van ontsteking in de vaatwand.
Zwangerschapscomplicaties
één of meer onverklaarde dood van een morfologisch normale foetus na 10 weken zwangerschapsduur, (normale foetale morfologie bij echografisch onderzoek, of bij direct onderzoek van de foetus)
of
één of meer vroeggeboortes van morfologisch normale neonaten voor de 34e week van de zwangerschap door ernstige pre-eclampsie of ernstige placenta insufficiëntie
of
3 of meer opeenvolgende spontane miskramen voor de 10e week van de zwangerschap (indien maternale anatomische of hormonale afwijkingen en paternale en maternale chromosomale afwijkingen zijn uitgesloten)
De laboratorium criteria bestaan uit:
Anticardiolipine antistoffen van IgG ≥ 20 U/mL in het bloed, aanwezig op 2 verschillende tijdstippen gemeten middels een ELISA, tenminste 12 weken na elkaar
of
anti-beta-2 glycoproteine-I antistoffen IgG ≥ 60 U/mL in het bloed op 2 verschillende tijdstippen gemeten middels een ELISA, tenminste 12 weken na elkaar
of
lupus anticoagulans aanwezig in plasma op 2 of meer tijdstippen, tenminste 12 weken na elkaar, aangetoond volgens de richtlijnen van de International Society of Thrombosis and Haemostasis (gemeten m.b.v. de DRVVT ratio en de APTT lupus ratio).
Bron: Vademecum Hematologie Erasmus MC
Laboratorium specifieke informatie
zie:
Lupus
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
zie:
Lupus
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)
Anti-B2 glycoproteïne1 (IgG)